Wie te behandelen

Onderstaande drie groepen patiënten dienen volgens de commissie behandeld te worden:

HBV DNA ALAT Fibrose en/of inflammatie*
Detecteerbaar NVT Cirrose
> 2000 >1xULN Matig-ernstig
> 20,000 >2xULN NVT
NVT, niet van toepassing.

* Vastgesteld middels leverbiopt of een non-invasieve maat voor leverfibrose (bv Fibroscan)

 

  1. Alle patiënten met cirrose en een detecteerbaar HBV DNA.
  2. Alle patiënten met chronische hepatitis B, gedefinieerd als HBV DNA > 2,000 IU/mL met ALT > ULN en tenminste matige necroinflammatie dan wel significante fibrose (≥F2 op basis van biopt of Fibroscan).
  3. Alle patiënten met HBV DNA > 20,000 IU/mL én ALT > 2x ULN ongeacht de ernst van fibrose.

Verder zijn er vier groepen waarbij behandeling overwogen kan worden:

HBeAg HBV DNA ALAT Overig
NVT > 2000 < ULN Significante fibrose (≥F2)*
Positief > 107 < ULN (bij herhaling) >30 jaar
NVT NVT < ULN Positieve familieanamnese voor cirrose/HCC
NVT NVT < ULN Extrahepatische verschijnselen**
NVT, niet van toepassing.

* Vastgesteld middels leverbiopt of een non-invasieve maat voor leverfibrose (bv Fibroscan).

** Extrahepatische verschijnselen kunnen zijn: vasculitis, huid manifestaties (purpura), glomerulonefritis en cryoglobulinemie.

 

  1. Patiënten met een HBV DNA > 2,000 IU/mL en aanwijzingen voor significante fibrose (≥F2 op basis van biopt of Fibroscan), ook als het ALT normaal is.
  2. Patiënten ouder dan 30 met een chronische HBeAg-positieve hepatitis B infectie met een hoge HBV DNA concentratie (> 107 IU/mL) en bij herhaling normaal ALT.
  3. Patiënten met een chronische hepatitis B infectie met een positieve familieanamnese voor HCC of cirrose.
  4. Patiënten met een chronische hepatitis B infectie met extra-hepatische verschijnselen.