Fertiliteit en zwangerschap

Fertiliteit

Vanwege zorgen omtrent transmissie en mogelijke integratie van het virus in het genoom van het embryo adviseert de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie om alleen ICSI procedures uit te voeren bij donoren met een HBV DNA <180 IU/mL1

 

 

Zwangerschap

Screening op HBsAg wordt voor alle zwangere vrouwen aangeraden in het eerste trimester.

Voor zwangere vrouwen besmet met hepatitis B geldt:

      1. Bij vrouwen met een actuele zwangerschapswens zonder significante fibrose (F0-F1) is uitstel van behandeling tot na de zwangerschap te overwegen
      2. Bij zwangere vrouwen met significante fibrose (≥F2) of cirrose wordt behandeling met tenofovir (TDF/TAF) geadviseerd
      3. Zwangere vrouwen (en vrouwen die zwanger willen worden) die reeds met een NUC worden behandeld dienen te switchen naar tenofovir (TDF/TAF)
      4. Alle zwangere vrouwen met hoge virale load (HBV DNA > 200,000 IU/mL) dienen te worden behandeld met tenofovir (TDF/TAF) vanaf zwangerschapsweek 24-28 (of eerder). De behandeling dient tot 12 weken post-partum te worden gecontinueerd. Na het staken van antivirale therapie bestaat er een risico op een flare, patiënten die behandeling staken dienen derhalve te worden gemonitord
      5. Tenofovir (TDF/TAF) kan in lage concentraties in de moedermelk worden gedetecteerd, de kans dat dit toxische effecten heeft lijkt klein maar over de veiligheid voor de pasgeborene is weinig bekend. Borstvoeding is niet absoluut gecontra-indiceerd, maar de onzekerheid ten aanzien van de risico’s voor de pasgeborene dienen met de moeder te worden besproken2

Toelichting

1 Dit onderwerp komt niet te sprake in de EASL richtlijn. Gezien de frequente vragen omtrent dit onderwerp binnen de beroepsgroep heeft de werkgroep besloten een advies toe te voegen aan dit richtsnoer, gebaseerd op het NVOG protocol. Hierbij dient te worden aangetekend dat er slechts zeer beperkt wetenschappelijk bewijs is voor deze aanbeveling.

2 Zowel de EASL als de AASLD richtlijnen stellen dat borstvoeding niet is gecontra-indiceerd bij TDF gebruik. Dit is gebaseerd op kleinschalig onderzoek waaruit naar voren is gekomen dat de concentratie TDF in moedermelk zeer laag is en derhalve leidt tot beperkte expositie bij de pasgeborene. De klinische implicaties van de expositie zijn echter onbekend. De werkgroep is van mening dat de aanbevelingen van EASL en AASLD kunnen worden opgevolgd, en dat borstvoeding dus kan worden gegeven tijdens TDF gebruik. De (onbekende) risico’s voor de pasgeborene dienen echter te worden besproken.